Het nieuwe rapport over de recreatieve zeevisserij in het Belgisch deel van de Noordzee (BNZ) voorziet voor de allereerste keer in een continue meerjaarlijkse datareeks (2017-2021). De resultaten van dit rapport zijn gebasseerd op de integratie van talrijke wetenschappelijke veldobservaties en ruim 6.000 ontvangen vangstlogboeken, op vrijwillige basis gerapporteerd door recreatieve zeevissers. Deze waardevolle set aan gegevens demonstreren het belang van samenwerking tussen de burgers en de wetenschap. De ruimtelijke focus van de dataverzameling maakt dat de gegevens lokale (i.e. BNZ) soortspecifieke tendenzen aan het licht brengen, waardoor de data (1) kan bijdragen tot de nationale evaluatie van visserijgerelateerde beleidsmaatregelen en (2) als een vroegtijdige waarschuwing kunnen dienen indien zorgwekkende trends worden geobserveerd die in de algemene Noordzee-cijfers nog niet tot uiting komen.
Om tot een betrouwbare recreatieve vangstinschatting te bekomen vormt de constructieve samenwerking met de recreatieve vissersgemeenschap een cruciale schakel. Doordat het aantal vangstrapportages gekenmerkt worden door een aanzienlijke daling (700-tal in 2021) ten opzichte van de beginperiode (ruim 2.000 in 2017), doen de onderzoekers alvast nog een oproep om BLIJVEND VANGSTEN TE RAPPORTEREN of, indien vissers zich niet eerder hebben aangemeld tot het programma, alsnog over de gaan tot registratie.
Uit het nieuwe rapport blijkt dat hengelvaartuigen over de voorbije vijf jaar het gros van de visserij-inspanning voor hun rekening namen. Jaarlijks voorzagen de 8.000 vaartuigbewegingen in ruim 100.000 visuren (op persoonsniveau), waarvan het merendeel van de vistrips plaatsvond binnen de 3 nautische mijl uit de kust (73%). Met uitzondering van de passieve strandvisserij (60.000 visuren) schommelden de overige technieken tussen de 15.000 en 35.000 visuren op jaarbasis. De totale visactiviteit resulteerde in een gemiddelde vangst van 1,3 miljoen vissen (exclusief garnaal) per jaar, waarvan ongeveer de helft werd gehouden voor consumptie (45-53%). De algemene teruggooi van maatse vis bleef beperkt tot 4 à 11%, hetgeen wijst op het feit dat de recreatieve zeevisserij vanuit catch and release oogpunt op heden weinig wordt bedreven. De totale recreatieve aanvoer van visserijproducten (inclusief garnaal) schommelde de voorbije vijf jaar tussen 185,7 ton (2020) en 265,8 ton (2018), goed voor gemiddeld 4,5% van de totale aanvoer aan visserijproducten (commercieel en recreatief) uit het Belgisch deel van de Noordzee. De voornaamste soorten op het vlak van de jaarlijkse recreatieve aanvoervolumes waren garnaal (20-41%), wijting (18-22%), schar (11-20%), tong (5-12%), makreel (3-25%), kabeljauw (3-11%) en zeebaars (1-10%).
Een soort waarvan men het bestand tijdens de voorbije zeven jaar aan de hand van Europese maatregelen beoogt te herstellen, betreft de zeebaars. Nietegenstaande de recreatieve aanvoer van zeebaars tijdens de bestudeerde periode gekenmerkt wordt door een stijging met ruim een factor 10 (2018: 1,5 ton / 2021: 21,6 ton), wordt dit niet weerspiegeld in het aantal gevangen exemplaren (stabiel). Bijgevolg vormt de trend in de aangevoerde volumes van zeebaars geen geschikte indicator om de bestandsaanwas in te schatten. De verhoogde aanvoer vanaf 2019 kan immers in belangrijke mate worden toegeschreven aan de simultane versoepeling van de Europese maatregelen inzake de baglimiet en de verplichte catch and release-perioden. Daarnaast lijkt de stijgende aanvoer te worden versterkt door een gestage toename van de vangst van maatse (≥42 cm) exemplaren, in het bijzonder bij de strandhengelaars. Zo nam de gemiddelde lengte van gevangen zeebaarzen bij de strandhengelaars in de voorbije vijf jaar toe met 29%. Bijgevolg kan geconcludeerd worden dat de bestandsgrootte in het Belgisch deel van de Noordzee enigszins stabiel lijkt te blijven, maar dat er zich binnen dit bestand de voorbije vijf jaar een opmerkelijke verschuiving heeft voorgedaan richting grotere exemplaren.
De voornaamste zorgenkinderen van de voorbije jaren zijn en blijven kabeljauw en paling. Voor kabeljauw, waarvan de vangsten nagenoeg geheel op het conto van de zeehengelaars kunnen worden geschreven, wees de recreatieve visserijdata voor de periode 2006-2018 reeds op een vangstvermindering van 90% in de Belgische mariene wateren (Verleye et al. 2019). De huidige data wijzen op een bijkomende terugval van 80% in de recreatieve vangst tussen 2018 (27,9 ton) en 2019 (5,8 ton). Sinds 2019 blijven de vangsten enigszins stabiel, maar dit op een laag niveau. Wel lijken de sporadisch gevangen kabeljauwen in 2021 gemiddeld iets groter te zijn (+5 cm) dan hun soortgenoten van zo’n drie à vier jaar terug. Voor paling geldt evenzeer dat de terugval tussen 1982-2016 (-99%) (Verleye et al. 2019) zich heeft verdergezet in de periode 2017-2019 (-80%), waarna de vangsten ook hier stabiliseerden op een uiterst laag niveau.
Tong vormt één van de voornaamste recreatieve doelsoorten en is op commerieel vlak de belangrijkse soort op het niveau van de besomming voor de Belgische visserij. Een recent project (Pulsvisserij Vlaamse kust deel 1) wees op de lokale achteruitgang van het tongbestand sinds 2010, dit in tegenstelling tot de algemene tendens op Noordzeeniveau. Met belangstelling wordt gekeken of de tong zich lokaal weet te herstellen na het verbod op de (Nederlandse) pulsvisserij medio 2019. Echter, na een stabiele periode tussen 2018-2020 (21,0-25,0 ton) zakte de recreatieve aanvoer van tong in 2021 met zo’n 50% (10,5 ton), een opvallende reductie die bij alle vistechnieken tot uiting kwam. Het valt nog af te wachten of deze negatieve tendens zich ook in 2022 zal doortrekken. Het verdwijnen van de pulsvisserij betekent immers niet noodzakelijk een reductie in visserij-inspanning, daar nederlandse vaartuigen nu in toenemende mate belangstelling tonen voor de flyshootvisserij.
Het volledige rapport kunt u HIER nalezen.